Het verband tussen Byzantium en Soedan

Volume 6, issue 2 (winter 1998-1999)

Het verband tussen Byzantium en Soedan
een literatuurverkenning
door André de Raaij

“The Abyssinian Church and the church of Sudan
were a part of the eastern churches of Byzantium”
— Paul Robeson, Patterns of folk song

Summary

Naamgeving

Bilad as-Soedan, land der zwarten, is de gangbare Arabische aanduiding geweest voor de gebieden ten zuiden van de Sahara, tussen Senegal en Nijl. De aanduiding “Soedan” was in Europese koloniale kring tot 1960 nog gangbaar voor deze streken. Met de onafhankelijkheid van de Franse Soudan die de naam van het oude koninkrijk Mali aannam verdween dit gebruik: Soedan is nu alleen nog de naam van het grootste land van het continent Afrika. Wat nog niet zo lang geleden als Soedan werd aangeduid heet nu meestal Sahel, een zone waarin de huidige republiek Soedan ook grotendeels ligt. Deskundigen met betrekking tot dit huidige land hebben mij gezegd dat de herkomst van de naam van dit land niet vaststaat: deze kan ook samenhangen met de Sudd, de moerassen ten zuiden van Djazira, de samenvloeiingsplaats van Blauwe en Witte Nijl.1 Omdat “Soedan” evenwel de naam was van een nog veel groter gebied, lijkt het mij dat onzekerheid over deze etymologie uit gêne over de naamgeving voortkomt, en geen feitelijke basis heeft. Per slot van rekening betekenen de namen Guinee en Ethiopië hetzelfde.

Soedan is de onafhankelijke Anglo-Egyptische Soedan, oorspronkelijk onder Mohammed Ali officieel voor de Ottomaanse troon veroverd, en op het einde van de negentiende eeuw door het Britse leger alsnog onderworpen – in naam voor het nog Ottomaanse Egypte, dat evenwel zelf sinds 1882 een Brits protectoraat was. Deze negentiende-eeuwse verovering vormt de contouren van dit thans bestaande land. Of de verovering meer dan nominaal is geweest is de vraag: sinds de onafhankelijkheid is er geen vrede geweest tussen het gearabiseerde, islamitische noorden van het land en het deels gekerstende zuidelijke Sudd-land. De nieuwsmedia spreken van een tegenstelling tussen “het Arabische noorden” en “het Afrikaanse zuiden”, waarbij gemakshalve van een feitelijke of historische eenheid wordt uitgegaan en gesuggereerd wordt dat Arabisch Afrika toch eigenlijk geen Afrika is. Voor de fictie van dit ene Soedan worden vele mensenlevens geofferd in een uitzichtloze strijd die alleen burgeroorlog heet omdat hij binnen internationaal erkende grenzen wordt gevoerd.

De vraag voor Gouden Hoorn was oorspronkelijk, mede ingegeven door het openingscitaat van Paul Robeson: is er inderdaad enige connectie tussen het christendom in het huidige Soedan en het Byzantijnse rijk? Het antwoord hierop kan kort zijn: neen. Het christendom in de drie provincies van het huidige Soedan die voor onafhankelijkheid strijden is een gevolg van Westeuropese missie en zending. De volgende vraag is minder gemakkelijk te beantwoorden: is er een aansluitend christelijk gebied in Noordoost-Afrika geweest, dat een brug vormde tussen christelijk Egypte en Ethiopië? Het antwoord hierop kan bevestigend luiden. Dit christendom kunnen wij niet Soedanees noemen, dit zou een anachronisme zijn. Het is evenwel toch zinvol de christelijke wereld van het huidige Soedan apart te bekijken. En er is een band met Byzantium, ook al is hierover niet zoveel stelligheid mogelijk.

Wat betreft de band tussen de Byzantijnse wereld en het Ethiopische christendom: ook deze heeft bestaan. Axum, de oorspronkelijke kern van het huidige Ethiopië, en een rijk dat geografisch direct aansluit bij het huidige Soedan, had goede contacten met het Byzantijnse rijk, en het Grieks is er geruime tijd de officiële voertaal geweest (naast het Ge’ez). Het contact met de Griekstalige wereld is verloren gegaan door de Arabische veroveringen die Axum geïsoleerd hebben van de rest van de christelijke wereld. De monofysitische Ethiopische Kerk heeft ook lang banden onderhouden met de Koptische Kerk: Ethiopische bisschoppen werden gewijd in Caïro. Andere elementen van het Ethiopische christendom zijn ontleend aan de plaatselijke godsienst(en) en contacten met de joodse wereld aan de overzijde van de Rode Zee. Ethiopische christenen hebben eerbied voor de sabbat en onthouden zich van varkensvlees. In de 16de eeuw meende een koloniaal ingestelde Portugees die zich ten doel gesteld had Ethiopië “weer” bij de Moederkerk te krijgen dat de Ethiopiërs moesten tonen “echte” christenen te zijn door varkensvlees te gaan eten. Een merkwaardig streven, wellicht ingegeven door ervaring met “nieuwe christenen” in Portugal. Het resultaat is geweest dat de aansluiting bij Rome niet doorging.2

Duizend jaar christendom

Het christendom had al in de derde eeuw vaste voet aan de grond gekregen in Nubië (Meroë) en zuidelijker streken. Het christendom is hier gebracht door Koptische monniken, ruim voordat de koningen van de verschillende Nubische rijken werden bekeerd en met hen officieel de bevolking. De legendarische geschiedenis wil dat Nobatia in 543 en Alwah (Alodia) in 580 tot het monofysitisch christendom bekeerd zijn, en dat het Nubische rijk Makouria in 569 tot een Chalcedonisch christendom gebracht werd. Van een voortbestaan van een “melkitische” kerk in Nubië staat echter niets vast: het is toch het veiligst te veronderstellen dat het Nubische christendom uit Egypte (en eventueel uit Axum) kwam dan van verderweg. De Egyptische connectie is dus de Byzantijnse.3

Het Nubische christendom is allengs een eigen zelfstandige weg gegaan, aansluitend bij plaatselijke tradities en volgens Vanderjagt met een flinke dosis manicheïsme die de speciale devotie voor het kruis zou verklaren (een devotie die ook los van de Gekruisigde bestond). Deze eigen traditie heeft lang voortbestaan, de Nubische christenrijken hebben zich langer staande gehouden tegen de Arabisch-islamitische opmars dan de rest van Noord-Afrika. Als Egypte in meerderheid islamitisch geworden is verdwijnt het contact met het Koptische christendom, en islamitische Arabischtalige bedoeïnen trekken geleidelijk Nubië binnen. In de veertiende eeuw krijgt Egypte militair en politiek de overhand in deze streken, en daarmee de islam. In 1315 wordt Makouria onder islamitisch bestuur geplaatst, in 1317 wordt de kathedraal van Dongola tot moskee gewijd.

Hierna blijven er nog twee “opvolgersrijken” voortbestaan: Dotawo en Alwah. Het eerste heeft tot omstreeks 1400 standgehouden, het tweede tot omstreeks 1500. Met de status van zelfstandig christelijk rijk is klaarblijkelijk ook het eigensoortig christendom verdwenen. In de overblijvende rijken was in de laatste jaren geen kloosterleven van belang meer, waardoor de christelijke traditie behouden had kunnen blijven, zoals in Egypte. Toch is het schijnbaar of blijkbaar geheel verdwijnen van een zelfstandige christelijke traditie, zonder sporen na te laten, merkwaardig. Het zou ten minste gepast zijn als de “westerse” geschiedschrijving over haar eurocentrische vooroordelen zou heenstappen en een eerbiedwaardige Afrikaanse christelijke traditie van meer dan duizend jaar niet achteloos als voetnoot zou behandelen – hoe moeilijk het misschien ook is meer van de geschiedenis van deze christenen te achterhalen. Wij hopen er in Gouden Hoorn verder op terug te komen.

Summary

The Ethiopian and “Sudanese” (actually: the Nubian) churches had a special connection to Byzantine christianity, which was lost after the islamic Arab conquest of neighbouring countries. In several Nubian kingdoms a special tradition, based on the Coptic Church, earlier local religions and manichaeism, survived for more than a thousand years until around 1500. Apparently it disappeared without leaving a trace in present day Sudan. We like to stress that this African tradition should get its proper place in the historiography of christianity in general, which must be rid of its eurocentric bias.

Notes

1 Mondelinge mededeling Barbara DeGorge, Haifa, ISSEI-conferentie 18 augustus 1998.

2 Robert W. July, A history of the African people. New York: Scribner’s Sons, 1974 (second edition), p.52-55. R. Oliver & J.D. Fage, Geschiedenis van Afrika. Meppel: Boom, 1966, p.92-93, beklemtoont de rol van ascetische monniken in de verspreiding van het christendom verder in Ethiopië. Bedevaarten naar Jeruzalem gingen tijdens de Kruistochten gewoon door, en Saladin heeft de Ethiopische Kerk juist de Kerk van de Ontdekking van het Ware Kruis in Jeruzalem gegeven. Elisabeth Isechei, A history of Christianity in Africa – from antiquity to the present. London: SPCK, 1995, p.49, stelt dat de joodse elementen in het Ethiopische christendom juist geleidelijk in het isolement van deze kerk zijn ontstaan, en dat zij meer een kwestie van identificatie dan van overoude traditie zijn. Merkwaardigerwijze neemt de schrijfster het gebruik over om zelfstandige christelijke kerken in Afrika “Ethiopisch” te noemen, wat verwarrend mag heten. Dat de eurocentrische gedachte over het “echte” christendom voortleeft heb ik op eerdergenoemde conferentie in Haifa ondervonden, waar ik op een desbetreffende vraag ten antwoord kreeg dat er geen verband bestaat tussen het “oude” christendom in het huidige Soedan en het “echte”.

3 “Hun christendom (dat van de Nobatiërs – AdR) heeft niet zozeer zijn wortels in de theologische, dogmatische context en de politieke intriges van Alexandrië en Constantinopel, maar in de devotionele, praktische atmosfeer van het heremitische en kloosterlijke leven van Midden- en Boven-Egypte.” A.J. Vanderjagt, “Een mogelijke bron vor de kruis-devotie van de Nubiërs”, p.56, in: A. Hilhorst (red.), De heiligenverering in de eerste eeuwen van het christendom. Nijmegen: Dekker & Van de Vegt, 1988.


Gouden Hoorn Literair

door Neurez Atto

PUNT

Mijn hart beweegt mijn pen
En zet een PUNT
vóór mijn uitgesproken woorden
In het land
waar mijn eerste gedachten naar woorden zochten
en niet vonden
Punt

15 november 1997

TEARS FROM BAGDAD

I called my sister in Bagdad
Asking
“How are you my sister?”
I only felt
the wet telephone wire
in my hand
Replacing my heartveins
and heard the bleep

10 november 1997


Gouden Hoorn literair

door André de Raaij

BONENVELD

De Syrische kerk – voorzien
van bema maar opgevuld
met teelaarde – staat
op een welvarend erf.
Een herder kijkt op zijn gemak
liggend
toe terwijl wij de bonen
boven de bema tellen.
Vanuit de verte roept een muëzzin.
Hier heerst de stilte van de Heer.

STYLIET

Als Simeon zijn leven
als pilaarheilige
heeft gesleten op
de zuil zoals die nu
nog staat
wordt zijn ascetische prestatie
pas echt
bewonderenswaardig.

Gouden Hoorn literair

by Anthony Kirby

‘REMEMBER if we preserve our freedom–‘
I have caught myself peering through glasses
At the written world of two millenium’s grace;
My eyes have run the gauntlet, cherishing
The wisdom and folly of inexorable struggles:
Of power and ideology:-
‘Remember if we preserve our freedom by our own efforts, this will
Easily restore us to our old position’.
A wry smile crosses my lips:
The pink of a tainted blue-black sky beckons beyond
The window — and still the knowledge of a city
So far away in time and distance renders
My gains as short and sweet.
So mistaken identities, crass and obscure
Fall neatly into fallen lines, parallels forever
In the endless night, feeding the dead
Who have thus offered up their souls;
Their unseeing eyes and faces grin
‘We know the secret of the earth,
We are the ghosts of the past;
We have tasted the bloodied earth,
We were there when they devastated our lands;
We were there when our children screamed at the advancing hordes;
We heard the demagogues speak with their forked tongues
Licking our wounds with their venomous spittle.
We had no time to spend shedding tears,
We had no time to spray words of helplessness.
We are the whispers or fabrications of the written word.’
Into this new dimension, my probing questing
For fair opinions found little hope.
Blinking; shivers and silence–
No questions as these thieving eyes
Steal silence.
Nothing more

16.11 1987

A GLIMPSE OF BYZANTIUM

White and pale blue
Form the day
Whist blinded eyes seeking oblivion
Gain gold:
And this river overcomes,
The river overcomes.

Hands clasping at the mellowed earth,
Seeking the root,
Another root;
Thoughts cover their feet with
Dusty roads, all leading to Byzantium.

Stark star-spun nights
Cut across ancient buildings,
Hail, rain and sun; wind snow and frost
Devour, yet the fabric stands.
The alien bricks hold,
The mortar enigmatic
Tells no stories, no stories
Are to be told.

On a high-swept plateau
My hands create
Another frame, another eye
To steal the day before into a future thrill;
My hands shake as they create.

THE DOUBLE CHURCH AT UCAYAK
12.9 1996

Gouden Hoorn literair

by Anthony Kirby

THE SNAKE AND THE CHURCH

Curled up in a ball,
Avoiding, retreating from warning
The silver coil shivered into its cave.
Into its realm my shadow stalked
Threatening even though
Benevolence was more apt.
But men afeared have other uses
For creatures threatening them;
These beings who once created
Edifices tall and clourful mosaics
Prefer their colours to flash silver
Around their heads
Before destroying fear
And life.
One, two, three and more
Pieces of colour erupt and become abstract
Cubes devoid of meaning
Except for what they are:
The snake looped across
The mosaic floor of the church
Disturbing the perfect equilibrium
With its own passing.

The excavated church at Ciftlik, Sinop, Turkey.

THE SECULARISATION OF SACRED WAYS

1.
I have walked Sacred ways,
Not just one But two —
Each leading Towards hallowed ground.

2.
This sanctuary,
This goal
Shimmers, the light absorbs
Until it sucks
The colours and mellowness
Dry.
Motes of dust
Become slabs of marble,
Rectangles spawning more of their kind;
Even murmurs of movement
Are dwarfed by the chaos of noise.
These hot breaths scorching brush and leaf
Blacken hillsides and cause ever rising clouds
To dwarf us,
To dwarf us all.
No longer can we offer up
Prayers of dedication,
No longer votive offerings,
Just now aimless ants denied the necessity of work;
Aimless in their sidewards crawl.

3.
The silence,
The swirl,
The flight of storks
Tasting the thermals rising
Ascending above the glistening sheen
Of the lake mirroring
The blue of heaven’s expanse.

4.
Although I have walked
Along Sacred ways
Two not one
Looking for hallowed ground,
My eyes do not see the proximity
Of the rougher, invisible path

Didyma, Turkey.

Gouden Hoorn literair

by Anthony Kirby

IT WAS KILDARE

It was Kildare
Small, flattened
Under threatening skies
That provoked the elements:
Monastic tower, abbey close by,
Defiant, reaching for a hand
That would never touch its stone.
It was Kildare, wet, bedraggled
After rain had fallen
That silenced footsteps
Hissing through the blades of grass;
Kildare, the last place
In the monastic cycle:
The end of a well-based Belief in order.

1996

ODYSSEUS AND CALYPSO

On this island I have been
Touched only by Calypso’s spell
And the longing
To sit once more at the prow
Of my boat whilst reeds bend
Hushed by the zephyr’s breath.
Ten years I have been loved
But no love do I find in my heart,
For ten years I have sat on this abandoned shore
Weeping for where my mind is wont to wander.

Lamentations may well issue forth,
But of these countries and tyrants I am bereft;
A decade with its forty seasons
Each with their colours running dry
Whilst rivers running green cannot stop turning red.

I dreamt that in my eleventh year
Calypso would see my limbs grow weary,
Tired and aching for other limbs, other lips;
All my treasures half-remembered
But truly forgotten.

On this isle castaway
Ensnared by an enchantress’s spell
Interwoven within a kiss that waves goodbye,
Encircled with the ebb and flow
Of night and day
I await the falling of the sky.

Altinkum, Turkey
1993

Gouden Hoorn literair (2:1)

door André de Raaij

In deze rubriek, die zoals trouwe lezertjes weten, in het vorige nummer van start ging met enkele (ver)oosterse poëmen deze keer een proeve van Byzantium-soap.

Byzantium – da’s een jurk!

De plaats is een kaal paleis met veel marmeren, Grieks aandoende (ronde!) zuilen. De requisietenafdeling heeft om het geheel een historische toets te geven in het paleis een ikoon laten ophangen, waarop de cyrillische lettering alleen in de eerste aflevering is opgevallen. We zijn nu in aflevering 53, tweede jaargang. Het verhaal speelt in het begin van de 6de eeuw, tijd van Strijd tussen Groenen en Blauwen. Omdat de produktie twee keer per week dient te worden uitgezonden en de bomen nu eenmaal niet tot in de hemel groeien, dient men zich keizer Iustinianus als een veertiger die normaalgesproken alleen als figurant zou dienen voor te stellen, keizerin Theodora als een blonde studente van de theaterschool met schorre stem en bijbehorende uitspraak, speciaal van de ‘r’. De keizer draagt een korte blauwe jurk met plooien, de keizerin – haar vroegere werkzaamheden kunnen niet voldoende beklemtoond worden – in een net nog kortere, flink gedecolleteerde donkerblauwe jurk met parelkettinkje. Figuranten zijn één eunuch (hiervoor is iemand gekozen die in de doorsnee-soap De Nicht speelt) – in crèmekeurige korte jurk – en het kamermeisje, een mopperige dame van middelbare leeftijd, die een niet-geplooide tamelijk lange zwarte jurk draagt.

Bij de openingsscène laat zij wat vaag een plumeau langs een zuil fladderen, waarbij haar blik af en toe naar de ikoon afdwaalt. Dan betreedt de eunuch het toneel.

Eunuch: O, ik zie dat er niemand is. Ik verwachtte hier eigenlijk mijn heer, Zijne Goddelijke Hoogheid de Keizer.

Kamermeisje: Dat zal tegenvallen, dat jouw heer hier niet is. [Lachorgel aan; eunuch kijkt gepijnigd.] En dat ik niemand voor jou ben, daar kijk ik ook niet van op [lachorgel harder, nog gepijnigder blik eunuch]. Maar als je van deze niemand iets wilt vernemen: je heer, Zijne Goddelijke Hoogheid de Keizer zou hier moeten zijn. Ik ben net bezig de boel even schoon te maken, want hij komt hier toch nooit. [Zucht.] Deze kapel in de oostelijke vleugel van zijn paleis beschouwt hij als het exclusieve domein van de Keizerin. En die wil niet dat hier verder iemand komt, zij duldt geen pottekijkers. [Kijkt weer even veelbetekenend naar de ikoon van Sinterklaas aan de muur.] Ik heb gehoord dat er mensen in de stad zijn, die zeggen dat Jezus één natuur heeft; je vraagt je af hoe ze er op komen.

Eunuch: Zwijg! Jij als vrouw hebt je daar niet mee bezig te houden!

Kamermeisje: Als jij je daarmee bezig mag houden, dan ik ook. [Lachorgel. Gekwelde blik eunuch. Gehaaste opkomst Keizer.]

Keizer: Niemand! Niemand in de kapel in de oostelijke vleugel van mijn paleis! En ik had hier mijn echtgenote, keizerin Theodora nog zo verwacht!

Kamermeisje: [Terzijde:] Alsof Hare Goddelijke Hoogheid ooit ergens alleen in het paleis zou zijn. Zou hij het echt niet weten? [Tot de eunuch:] Zeg tegen je heer, Zijne Goddelijke Hoogheid de Keizer, dat Hare Goddelijke Hoogheid hier ieder ogenblik kan zijn om zich te bezinnen op de vraag of zij nu de Groenen of de Blauwen moet steunen.

Eunuch: Wat wee…

Keizer: Opmerkelijk, zo’n eenvoudige ziel uit het volk, die zoveel inzicht heeft in grote zaken van het Rijk.

Keizerin (komt op vanachter een zuil): U hier, o Iustinianus? Ik meende dat gij bezig waart plannen voor een veldtocht tegen de heidense barbaren te ontwikkelen, met uw veldheren! Wat brengt u hier?

Keizer: [figuranten kijken nog onwezenlijker toe dan ze er toch al uitzagen] Het lijkt mij goed dat ik mij daarmee nog even niet bezighoud. Wat kom jij hier doen, dat lijkt mij een betere vraag. Zeg niet dat je hier de Heilige Drieëenheid een beetje komt aanbidden.

Keizerin (koeltjes): Toevallig was ik dat wel van plan, want daartoe dient deze kapel in de oostelijke vleugel van het paleis. Het verbaast mij veeleer dat gij hier zijt.

Keizer: Zwijg, of ik laat u onmiddellijk executeren. Ik stel hier de vragen!

[Commercial break; dit programma wordt u aangeboden door een grote warenhuisketen die onder het motto “Byzantium – het oosten ontmoet het westen” Indiase stofjes in de aanbieding heeft].

Gouden Hoorn literair

door André de Raaij

VEROOSTERS

O Gouden Hoorn
parel van ‘t nieuwe Rome
wat kunt u stinken!

OOSTERS I

Vallende kastanjes zorgen voor een benauwde droom
op een herfstige nacht aan Byzantiums Hippodroom –
eens schouwplaats voor burgers, edelen en keizers,
nu kucht de muëzzin er door de microfoon.

OOSTERS II

Hij kucht en roept dan: God is groot!
en bij het achtloos ophangen stoot
hij het toestel knallend tegen de muur,
zijn routineklusje voor het dagelijks brood.

OOSTERS III

Vanaf de toren telt men zeker tien
kruisen van kerken in de buurt; misschien
loopt de stad over van de dhimmi’s.
Maar op de grond is daar niets van te zien.