The VIIIth International Congress of Cretan Studies, Heraklion

by Sophia Oikonomou

The International Congress of Cretan Studies has become an important cultural event in Greece during the last 35 years focusing its interest on various aspects of Cretan life.

The first International Congress of Cretan Studies took place at Heraklion in September 1961. It was Andreas Kalokairinos together with a group of young intellectuals who planned and organised that first congress, the main interest of which was studies regarding the island of Crete. This same group of people had already succeeded in publishing the first periodical for Cretan studies, Kretika Chronika (the first issue appeared in 1947 and it is still being published). They also founded the Society of Cretan Historical Studies (EKIM) in 1951 and two years later the Historical Museum of Crete, one of the most important museums in Greece today.

Since then, eight successful congresses have been organised, one every five years in the capital cities of the prefectures of the island of Crete. Mainly EKIM together with other cultural societies of the island organise these congresses. The number of participants keeps growing as well as the number of papers given and of the pages of the congresses’ proceedings.

This year’s congress that took place in Heraklion and was organised by the Society of Cretan Historical Studies (EKIM), was attended by 350 participants from eighteen different countries and 290 papers had been delivered regarding archaeology, history, literature, language and folklore tradition of Crete.

The innovation at this congress was the appointment of a main theme which was “Private Life in Crete”. The appointment of a main theme was thought necessary for the congress to acquire a coherence since it presents an unavoidable heterogeneity because of the large number of participants and of the different periods of Cretan history covered. Most of the papers conformed to that direction.

The proceedings were divided as in the previous congresses in three sections which correspond with the three main periods of Cretan history : the prehistoric and ancient Greek period (section A’), the Byzantine and Venetian period (section B’) and the modern period (section C’).

Three keynote speeches on the main theme were given on the first day of the congress: “Everyday life in Minoan Times” by Professor Peter Warren (section A’), “Everyday life in Crete under Venetian rule: Existing research and prospects for the future” by Professor Chryssa Maltezou (section B’) and “Information on the everyday life of Cretans, drawn from unpublished material held by the Folklore Centre of the Academy of Athens” by Dr. G. Aikaterinidis (section C’).

The largest number of papers given were of section A’ and they referred to Minoan religion, script, architecture and ceramics. Presentations on undergoing excavations were very interesting as well as on activities and establishments of the Minoans outside Crete. In section B’ papers regarding Byzantine Crete and especially its architecture, iconography, pottery, inscriptions and literature were very important and stimulating, while the ones given on the Venetian period were many more in number. The identification of the first signed work of Domenico Theotokopoulos was the subject of one of the most impressive papers given in the congress. Section C’ presented the smaller number of papers regarding the study of literature and language.

This 1996 Congress was enriched with presentations by the Foundation of Research and Technology-Hellas (FORTH) on technology in archaeological and historical research: a)”Applications for Lasers in the Maintenance and Presentation of Monuments and Works of Art” by Professor K. Fotakis and Dr. B. Zaphiropoulos, b)”Cultural Information Systems” by Professor P. Constantopoulos. These presentations were enthusiastically welcomed by the audience of all three sections.

The participants of the congress and their companions had the opportunity to attend receptions and other activities: excursion to Piskopiano and tour of its Agricultural Museum, tour of the new exhibition rooms at the Historical Museum of Crete in Heraklion, excursion to Rethymnon and tour of the local Museum of History and Folklore, and excursion to Gortyna with a visit to the excavation at the Praetorium and the early Christian Basilica in Metropolis conducted by the archaeologists excavating there. In addition a performance of G. Chortatzis’ “Erophili” by the Municipal Regional Theatre of Crete directed by Spyros Evangelatos and a concert by the Polyphonia choral group entitled “Franciscus Leondariti and his Time” were two more activities offered.

Proceedings are expected to be published in two year’s time while the IX International Congress of Cretan Studies will be held in 2001 at Hagios Nikolaos or Ierapetra of Lassithi prefecture.

For further information on the congress and its proceedings you may contact:

The Society of Cretan Historical Studies (EKIM)
Historical Museum of Crete
Lysimahou Kalokairinou 7
71202 Heraklion Crete
Greece
tel.: 0030-81-283219
fax.: 0030-81-283754

Samenvatting

Het VIIIste Internationale congres over Kretenzische Studiën, Heraklion Kreta, 9-14 september 1996

Elke vijf jaar wordt sinds 1961 dit internationale congres op Kreta georganiseerd. Dit jaar was er een innovatie in de vorm van een centraal thema: privéleven op Kreta. Er waren 350 deelnemers op dit congres. Over ongeveer twee jaar zullen de artikelen gepubliceerd worden, en in 2001 vindt het negende congres plaats in Hagios Nikolaos, of Ierapetra.

Een wonderdoende heilige uit de negentiende eeuw: Kretenzische notities, deel 1

door André de Raaij

Moni Kapsa is een moeilijk gelegen klooster aan de zuidoostkust van het eiland Kreta, niet opgericht door maar wel beroemd gemaakt door Ioannis Vizentsos, wiens ouders er in 1799 op bezoek waren en waar hij “dus” geboren is. Hij is er ook gedoopt en zelfs getrouwd; zijn levensbeschrijving vermeldt dat het klooster in die tijd half in puin lag.

Zijn vrouw heette Kalliope Yerondakis, ze was zeer mooi; haar zuster werd begeerd door een Turk en pleegde zelfmoord, liever dan onteerd te worden.

Op vrijdag na Pasen 1841, de nacht van 2 op 3 april, viel Ioannis in een diepe slaap die tot zondagmiddag duurde. Tijdens deze lange slaap droomde hij van een bezoek, aan de hand van een engel, aan het paradijs en aan de hel. De hel beschrijft hij niet, omdat hij deze te vreselijk vindt. Het paradijs bestaat uit een enorme tuin met meren en mooie bomen en geurende bloemen. Er zijn ook veel dieren en ze zijn allemaal tam. Talloze vogels zitten te zingen in de bomen.

Het verhaal van zijn droom doet verward aan, want er komt een motief van een andere tuin in voor, waar hymnen worden gezongen door engelen en waarin duizenden witte duiven vliegen. De engel die Ioannis rondleidt zegt dat dit de zielen van kinderen zijn, en wijst er een aan, die Ioannis onmiddellijk herkent als zijn dochtertje, dat een paar maanden eerder bij een brand om het leven was gekomen.

Als hij wakker wordt is er een gezelschap aanwezig dat zich enige zorgen heeft gemaakt over zijn lange slaap; een oude vrouw, die al jaren verlamd is, moet bij zijn ontwaken naar hem toekomen, hij legt zijn rechterhand op haar hoofd en prevelt een gebed: zij voelt zich onmiddellijk goed en kan weer lopen. Er is een wonder geschied! – verhaalt zijn biograaf droogjes.

Het nieuws van dit wonder gaat als een lopend vuurtje over het eiland, en hele menigten kwamen naar Vizentsos om genezen te worden. Wat vaak lukte. De toeloop trekt de argwaan van de Turkse overheid, en Vizentsos wordt gearresteerd, op verdenking van aanzetten tot revolutie. Na zijn arrestatie valt een kind van de politiecommandant van de trap, en het ligt in coma. Artsen kunnen niets doen, en dan bedenkt de politiecommandant dat hij een christelijke wonderdoener in de cel heeft. En zoals Ioannis de verlamde vrouw heeft laten lopen, zo krijgt hij meteen het kind bij bewustzijn, en hij geneest ook de schoonmoeder van Mustafa Pasja, die ongeneeslijk ziek is. Hij wordt vrijgelaten en mag doorgaan met wonderen verrichten, maar krijgt het advies dit op een onopvallender plaats te doen.

Niet alleen de islamitische overheid, ook de Grieks-orthodoxe hiërarchie eist dat Vizentsos een einde maakt aan zijn praktijk. De bisschop beschuldigt en bedreigt hem bij een bezoek tijdens zijn jaarlijkse ronde. Intussen baart een merrie die de bisschop op reis heeft meegenomen een veulen, dat door de moeder verworpen wordt, en de merrie wordt wild. De dorpspriester raadt aan dat Vizentsos er bij wordt gehaald, deze aait de merrie en die wordt meteen weer net zo rustig als voor de geboorte van het veulen. De bisschop is overtuigd, maar geeft hetzelfde advies als Mustafa Pasja.

En zo trekt Vizentsos naar het verre klooster Moni Kapsa of Moni Prodromou, waar hij monnik wordt. Over vrouw en kinderen ontbreken verdere berichten. Zijn faam trekt vele bezoekers aan, waarvan er sommigen als kluizenaar willen blijven. Hij neemt dus de leiding van de verbouwing en uitbreiding van het klooster ter hand, in 1861, en de werkzaamheden zijn voltooid in 1863. Dat het zo snel ging en geen geld gekost had werd eveneens als een wonder beschouwd – bij de consecratie van de nieuwe gebouwen wordt Ioannis Vizentsos Ioseph Yerondoyannis, de wonderdoende monnik.

Nadat Yerondoyannis het klooster Moni Kapsa heeft vernieuwd en uitgebreid wordt hem gevraagd het klooster Agia Sophia te herstellen, en daar te gaan wonen, omdat het toegankelijker zou zijn voor pelgrims. Hij knapt het Agia Sophiaklooster, dat in gebruik is als stal voor geiten en schapen, op in drie jaar, en keert in 1870 terug in het klooster Moni Kapsa.

Drieëndertig jaar en drie maanden na de droom van paradijs en hel overlijdt Yerondoyannis, in 1874. Kort voor zijn dood voorspelt hij het juiste tijdstip van zijn dood, dat hij na de paradijsdroom nog 33 jaar te leven had was hem al eerder in een droom onthuld.

Een ongeletterde ruwe man was na een droom prediker, genezer en religieuze opwekker geworden. Misschien mag men het geen wonder noemen, en misschien staat zijn heiligheid ter discussie. Het enige wonder dat gedetailleerd beschreven wordt doorgegeven dat hij zelf heeft verricht is het volgende verhaal, van bijbelse schoonheid en eenvoud: vijf sponsvissers landen in de baai bij het klooster om drinkwater te halen voor hun schepen. Ze komen bij het klooster, en Yerondoyannis zegt: “Jullie zijn toch al zo moe van het roeien, waarom zou je met emmers water gaan klimmen? Bij de boeg van jullie boot is water. Vul daarmee je emmers, zodat je niet moe wordt.” Aldus handelen de vissers, maar het water is zout. Zij vragen de monnik wat ze moeten doen, en deze wijst ze op een kuil vol water in het zand. Dit water is zoet. Ze putten er uit, en merken dat de hoeveelheid water in de kuil niet toe- of afneemt. Yerondoyannis zegt, als zij hun verbazing tonen: “Het water komt uit een bron die niemand kan zien en die niemand kent. Vul je emmers.”

Later komen de vissers terug, als het water op is, en denken weer drinkwater te kunnen putten. In de kuil zit ondrinkbaar zout zeewater. Zij beseffen dat er een wonder is geschied, en vertellen hier overal van.

In het klooster Moni Kapsa worden de schedel en enkele botten van Yerondoyannis in een schrijn bij het altaar bewaard en tentoongesteld. Deze relieken hebben naar verluidt ook geneeskrachtige werking. Ze verspreiden een geur van heiligheid, zegt zijn hagiografie.

Eerlijk gezegd valt dit niet te bevestigen, want de wierook en mirre in de kerk van het klooster overheersen zo sterk dat de schedel niet zou opvallen. Moet je er met je neus bovenop gaan zitten? Na een moeilijke rit per auto over een bonkerige steenweg, niet geasfalteerd – de onderkant van de auto is niet verzekerd, zegt de chauffeur als we een cake-walkrit maken over eindeloos lijkende bergwegen die nergens wijzen op begaanbaarheid verderop -, na een tweede hobbelrit dus komen we aan bij het klooster Moni Kapsa. Er woont nog één monnik. De pope die bij de ingang zit zal hem wel niet zijn. Een oud vrouwtje in het zwart, zoals oude vrouwen in Griekenland en elders in het Middellandse-Zeegebied nu eenmaal altijd in het zwart lopen, verwelkomt ons met een stuk honingraat, en zegt dat het klooster gesloten is tot over een uur. Op de deur staat in Westeuropese talen bij de desbetreffende mededelingen geschreven dat er consequent gelogen wordt over de openingstijden: bezoekers die ongestraft hun ongenoegen kwijt kunnen, waarschijnlijk omdat de aanwezigen in het klooster het gewoon niet kunnen lezen. Wij vertonen geen neiging te vertrekken, en zuchtend opent de kleine gebogen vrouw de deur van de kerk, leidt ons razendsnel rond – speciaal wordt gewezen op de reliek -, protesteert luidkeels als we te weinig bieden voor het aansteken van een kaars die zij schielijk weer uitmaakt als we de kerk uitgebonjourd worden, waarna wij onthaald worden op brood met foelie/kruidnagelsmaak. Tenslotte moeten wij beslist iets kopen bij het winkeltje bij de ingang van het klooster (ik had deze ruimte eerst voor de refter aangezien). Het heiligenleven van Yerondoyannis dus maar, dat ik hierbij heb naverteld. Dit leert mij ook dat deze vrouw een non was, die bij het klooster hoort. Wat bij mij de vraag oproept: één monnik – hoezo? Eerlijk gezegd straalt het geen grote diepte van contemplatie en losheid van de wereld uit, maar toegegeven – we zijn er tenslotte als toerist, niet als pelgrim, dus ik denk dit zonder recht van spreken. Het valt mij ook enigszins moeilijk de vermelde wonderen van Yerondoyannis – nu ja, te geloven wil ik niet zeggen, maar zwaar te tellen. Goedbeschouwd is het dan ook een wonder dat de auto ondanks een flinke opdonder van onderen de rit onbeschadigd voltooid heeft. Het is maar hoe je tegen de wereld aankijkt, besef ik vervolgens.

Summary

The monastery of Moni Kapsa, on the south-east-coast of Crete, was restored by Ioannis Vizentsos (1799-1874), who turned into the miracle-working monk Ioseph Yerondoyannis after a visit to paradise and hell in a dream. One of his miracles is actually described: turning seawater into drinking water for sponge-fishers. His relics are still being revered in the monastery today, and are said to have a wondrous working.